Oost-Indisch opvoeden
‘Kom, mama, ik weet hoe we moeten lopen!’ roept mijn vijfjarige zoon.
Hij rent voor me uit richting de ingang van het ziekenhuis.
‘Kijk je wel uit, schat?’ roep ik hem na.
Hij hoort me niet.
Of hij doet alsof hij me niet hoort.
Want die grote, glazen schijven van de automatische draaideuren, dáár gaat het hem om.
Terwijl ik mijn looppas versnel, heeft hij de ingang al bereikt. Zijn schaterlach weerkaatst tegen de façade van het witte gebouw. ‘Mama, mama, kijk!’ schreeuwt hij. Wat volgt is een levensgevaarlijke demonstratie “zo kom je net niet klem te zitten tussen de draaideuren”, compleet met bonkend hart (van mij), geschrokken gezichten (van voorbijgangers) en opgeluchte blikken-van-verstandhouding (van iedereen).
Eenmaal in de centrale hal heeft hij alweer een nieuw onheilspellend plan bedacht. Deze keer zijn de witte zuilen in de gangen zijn decor. Hij verstopt zich achter elk exemplaar en steeds als ik in de buurt kom, springt hij tevoorschijn met een oorverdovend ‘BROEHAAAAAAAARRRRRRHHHHHH!!’
Tot twee jaar geleden siste ik hem in zulke situaties nog regelmatig toe dat hij stiller moest zijn. Dat hij te hard schreeuwde. Dat andere mensen daar last van hadden. Dat de buren nog sliepen. Dat de katten van hem schrokken. Dat het beter was als hij wat zachter praatte, speelde, zong. Maar daar had mijn kind geen boodschap aan. ‘Ik práát zachtjes!’ riep hij me keer op keer toe.
Daarom lopen we hier vandaag weer door de ziekenhuisgang, op weg naar kno-arts Dr. Quak (‘Bestaan dokter Kwik en dokter Kwek ook, mama?’). De dokter kijkt opnieuw in de oren van mijn zoon en constateert dat alles in orde is.
‘Waarom denk je dat hij niet goed hoort?’ vraagt de arts aan mij.
‘Hij praat zo hard,’ antwoord ik. Naast me hoor ik mijn kind geïrriteerd zuchten.
‘Oké,’ zegt de arts, ‘we doen voor de zekerheid nog één keer een hoortest. Maar misschien is het ook gewoon Oost-Indisch.’
‘Mama,’ vraagt mijn zoon als we weer buiten staan, ‘wat is Oozimbies?’
‘Dan doe je alsof je iets niet hoort,’ leg ik uit.
‘Oooooh,’ roept hij, ‘dan ben jij dus altijd Oozimbies als ik een snoepje wil!’
Ik grijns en zeg niks. Thuis google ik waar de uitdrukking “Oost-Indisch doof zijn” vandaan komt. Volgens Van Dales Groot Uitdrukkingenwoordenboek stamt het gezegde uit de negentiende eeuw, de tijd van de voormalige Nederlandse kolonie in het Oosten. Daar had de Indische bevolking niet altijd zin om de opdrachten van hun Nederlandse bazen uit te voeren. En dus deden ze alsof ze hen niet begrepen; ze hielden zich “Oost-Indisch doof”. Hiermee wisten ze vervelende klusjes zo lang mogelijk uit te stellen.
Terwijl ik afdwaal naar andere artikelen, kijk ik af en toe naar mijn zoon. Hij is bezig met het maken van een tekening, met het puntje van zijn tong in zijn linker mondhoek. Als hij klaar is komt hij met rode wangen op me af, klimt met het vel papier in zijn hand op mijn schoot en roept in mijn oor: ‘Kijk, mama, een schatkaart!’ Ik begin mijn reactie met ‘ssssst’ en wil hem vertellen hoe mooi ik zijn tekening vind. Maar daar kom ik niet aan toe. Hij springt van mijn schoot af en schreeuwt: ‘Stop nou eens met zeggen dat ik stil moet zijn. Ik WIL niet stil zijn. Ik wil mijn schatkaart laten zien!’
Op dat moment valt bij mij het kwartje. Mijn jongen, deze brok onbeteugelbare energie… ik doe hem tekort. Door hem steeds aan te spreken op iets waarvan ik denk dat anderen er last van hebben, geef ik hem het gevoel dat dát het enige is wat ik van hem zie. (Of, nou ja, hoor.) Terwijl hij zoveel méér is dan dat.
‘Laat die schatkaart nog eens zien,’ zeg ik tegen hem. Een beetje bedremmeld houdt hij het vel papier met de gedetailleerde lijntjes, pijltjes en kruisjes omhoog.
‘Wat een prachtige kaart, schat!’ zeg ik tegen hem. ‘Kom, we gaan die schatkist zoeken, zeg jij maar hoe we moeten lopen.’
Met glimmende ogen grijpt hij mijn hand en trekt me mee naar buiten. Daar zie ik hoe er een nieuw soort schittering in zijn ogen verschijnt.
‘Mama,’ fluistert hij, ‘volgens mij zit de schat verstopt in die boom.’
Voordat ik kan reageren zit hij al op één van de onderste takken.
‘Ik kan nog veel hoger, hoor!’ schreeuwt hij door de straat. Er kijken wat mensen om en de buurvrouw gluurt met een frons door haar keukenraam naar buiten.
Ik haal even adem en glimlach naar mijn klimmende kind.
Vandaag voed ik Oost-Indisch op.
Reacties
Leuk! Mijn oma kwam uit Nederlands-Indië dus ik vind het mijn geboorterecht om af en toe Oost-Indisch doof te mogen zijn. Ook voor de vervelende klusjes die ik van mezelf moet doen.
Doen alsof je niets hoort, is een veelvoorkomende activiteit, ook onder opvoeders. Oostindisch doof zijn is een speciale vorm en was een van de weinige mogelijkheden om zich tegen de overheersers/onderdrukkers te verzetten. Dat “niet altijd zin hebben om de opdrachten uit te voeren” is een slappe weergave. De autochtonen werden als slaven geknecht.
Het lijkt me dat dit jongetje in elk geval naar logopedie moet voor stembeheersing, bewustwording en interactie. Een ervaren logopediste kan bovendien nog aan de spraak horen of er evt. slechthorendheid speelt. Niet naar een stagiaire gaan, zij hebben nog niet voldoende kennis over dit soort afwijkingen en te weinig ervaring met hyperactieve cliënten.
Dit jongetje is mijn vijfjarige zoon en hij heeft helemaal geen afwijking, noch is hij hyperactief. Hij is gewoon ontzettend enthousiast. Ik heb er geen enkel probleem mee om dat volledig te omarmen :-).