Brief van Beethoven
Doof of slechthorend worden kan voor veel mensen verschrikkelijk zijn. Vooral de gedachte dat anderen mensen het merken en hoe ze vervolgens kunnen reageren is voor sommige mensen een reden om vervolgens in een isolement te raken. Zo ook voor Ludwig von Beethoven. Hier is een brief die hij aan zijn broers heeft gestuurd…
Een brief van Ludwig von Beethoven aan zijn broers Karel en Johan
`Beste Karel en Johan,
Gij, die mij voor onvriendelijk houdt en norsch, misschien wel voor een mensenhater, wat doet gij mij een onrecht aan!
Ik ben van kindsbeen af zacht en teeder van gemoed geweest. Ook tot het doen van groote en goede dingen was ik altijd bereid; maar sedert zes jaren verkeer ik in een allerongelukkigsten toestand.
Van jaar tot jaar teleurgesteld in de hoop beter te worden, ben ik nu veroordeeld tot een lijden, waarvan herstel of geheel onmogelijk is, of jaren op zich kan laten wachten. Vurig en levendig van temperament, ben ik nu toch gedwongen mij af te zonderen en eenzaam door het leven te gaan. Wanneer ik mij eens over alles heen wil zetten, hoe dubbel hard word ik door droeve ervaringen met mijn slechte gehoor teruggestooten.
En toch is het mij niet mogelijk tot de menschen te zeggen: spreek harder schreeuw, want ik ben doof. Ik kan onmogelijk den treurigen toestand blootleggen van een zintuig, dat bij mij meer volkomen moest zijn dan bij anderen.
- een zintuig dat ik eenmaal ook in de grootste volmaaktheid bezat,
- zoo volmaakt als weinigen nog bezeten hebben.
En nu het gemis te erkennen! Nee, ik kan het niet! Vergeef mij daarom, als ik mij terugtrek, waar ik mij overigens graag in uw midden zou bewegen. Dubbel zeer doet mij mijn ongeluk, omdat ik daardoor miskend word. Voor mij bestaat geen ontspanning in gezelschap, grondige gedachtenwisseling of vertrouwelijkheid. Bijna altijd ben ik alleen, en niet meer dan de noodzakelijkheid eischt, durf ik mij onder andere menschen te begeven. Als een banneling moet ik leven! Want kom ik in gezelschap, dan overvalt mij de grootste angst dat ik mijn gebrek zal verraden. Zoo was het ook dit laatste half jaar dat ik buiten doorbracht. Mijn verstandige arts ried mij aan, mijn gehoor zooveel mogelijk te ontzien en hield daarmee ongetwijfeld rekening met mijn tegenwoordige neiging tot afzondering. Maar de behoefte aan gezellig verkeer, bracht mij toch dikwijls in gezelschap. Doch wat een gewaarwording als iemand die naast mij stond in de verte een fluit hoorde of een herder hoorde zingen en geen geluid tot mij doordrong. Zulke ervaringen brachten mij bijna tot wanhoop en toch moest ik zwijgen om mijn gebrek niet te verraden.
O, als gij dit nu weet, bedenk dan dat gij mij onrecht hebt aangedaan. En zij die lijden als ik, het moge hen troosten een lotgenoot te ontmoeten die niettegenstaande de vele mogelijkheden toch alles gedaan heeft wat in zijn vermogen was om de plaats in de rij van waardige mensen en kunstenaars te behouden.
Ludwig von Beethoven
Heilligenstadt, 6 oktober 1802`
Reacties