Mijn bionische queeste naar Bolero
Sinds hij zijn gehoor verloor, werd hij achtervolgd door de gedachte aan Ravél`s meesterwerk. De zoektocht van een dove man naar de perfecte audio-upgrade. Door Michael Chorost
Ik hoefde maar één keer te luisteren en het had me te pakken. Ik was een 15-jarige nerd uit de buitenwijken van New Jersey, verscheurd door puberale lusten maar te verlegen om een meisje een afspraak te vragen. Toen ik Boléro tegenkwam in de platenverzameling van mijn ouders, legde ik het op de draaitafel. Het raakte me als een neuraal onweer, titanisch en glorieus, elke cyclus die groeide naar een climax en maar één maat wachtte voordat de volgende werd gelanceerd.
Ik wist toen niets van Boléro&rsrsquo;s reputatie als een van de meest wereldberoemde orchestrale opnamen. Toen het stuk voor het eerst werd opgevoerd in de Parijse Opera in 1928 was het publiek met stomheid geslagen door de 15 minuten durende compositie. Over de componist, Maurice Ravél, zou een van de in het publiek aanwezige vrouwen hebben geroepen: ”Hij is waanzinnig … hij is waanzinnig!” Een criticus schreef dat Boléro“afscheid neemt van duizend jaar traditie.”
Ik zat alleen in de woonkamer en luisterde. Boléro begint heel eenvoudig: een fluit, begeleid door een trommel: da-da-da-dum, da-da-da-dum, dum-dum, da-da-da-dum. Dezelfde muzikale reeks herhaalt zich 17 maal, terwijl in elke cyclus instrumenten worden toegevoegd, steeds luider en indringender, totdat het hele orkest in een overweldigende finale van ritme en geluid buldert. Muzikaal gezien was het perfect voor mijn oren. Het had een structuur die ik makkelijk kon bevatten en toch genoeg variatie om me te blijven boeien.
Er was heel wat voor nodig om mij te boeien; ik was toen bijna doof. In 1964 kreeg mijn moeder Rubella (rode hond), terwijl ze zwanger was van mij. Hoorapparaten konden me spraak goed genoeg laten verstaan maar de meeste muziek was aan mij verloren. Boléro was een van de weinige stukken waar ik echt van genoot. Een paar jaar later kocht ik de CD en speelde die zo vaak dat hij uiteindelijk vol blutsen en krassen zat. Het werd mijn toetssteen. Elke keer dat ik een nieuw hoortoestel kreeg, controleerde ik of Boléro nog goed klonk. Zo niet, dan ging het hoortoestel retour.
En toen, op 7 juli 2001 om half elf s’morgens, kon ik ineens Boléro en al het andere niet meer horen. Terwijl ik in Reno op het voorrijden van een huurauto wachtte, dacht ik dat ineens de batterij van mijn hoortoestel leeg was gelopen. Ik zette er een andere in. Hielp niks. Ik wisselde hoorapparaten. Niets.
Ik stapte in mijn huurauto en reed rechtstreeks naar de dichtstbijzijnde Eerste Hulp. Door een onbekende oorzaak had mijn enig nog functionerende oor een “acute doofheid” ontwikkeld. Ik was compleet van slag, probeerde mijn weg te vinden in een wereld waarvan het volume ineens op nul was gezet.
Maar er was een oplossing, vertelde een chirurg in het Stanford Ziekenhuis een week later, langzaam sprekend zodat ik de woorden kon aflezen. Ik kon een computer chirurgisch in mijn schedel laten installeren. Bekend onder de naam Cochleair Implantaat zou deze mijn gehoorzenuwen prikkelen met 16 electroden, die als slangen in mijn binnenoor zouden schuiven. Het leek erg drastisch en het prijskaartje van $50.000 was een dozijn maal duurder dan een topkwaliteit hoorapparaat. Ik ging naar huis en huilde. En toen zei ik ja.
De volgende twee maanden was ik, terwijl ik op de ingreep wachtte volledig doof, op een paar druppeltjes geluid in mijn rechteroor na. Ik was er allang aan gewend geraakt dat ik mijn eigen stem niet kon horen. Dat gebeurde altijd als ik mijn hoortoestel afdeed. Maar dat gevoel was net zo kort als wanneer ik wakker werd en mijn bril nog niet ophad. Nu, plotseling, was die stilte niet meer tijdelijk. Op mijn werk als technisch schrijver in Silicon Valley worstelde ik me door vergaderingen heen. De telefoon gebruiken was uitgesloten.
Vroeg in september boorde de chirurg een tunnel van zo’n drieeneenhalve centimeter bot achter mijn linkeroor en bracht de 16 electroden langs de gehoorzenuwvezels mijn binnenoor in. Hij holde een put uit in mijn schedel van ongeveer 3 kwartjes diep en klikte het implantaat erin.
Toen het apparaat een maand na de operatie werd ingeschakeld, klonk de eerste zin die ik hoorde als ” Zzzzzz szz szvizzz ls untbzzzzzz?" Mijn brein leerde langzamerhand het buitenaardse signaal te interpreteren. Niet lang daarna werd "Zzzzzz szz szvizzz ls untbzzzzzz?": “Wat heb je als ontbijt gehad?”. Na maanden oefening kon ik de telefoon weer gebruiken, zelfs gesprekken voeren in lawaaiige bars en cafetaria’s. In veel opzichten was mijn gehoor beter dan het ooit was geweest. Behalve wanneer ik naar muziek luisterde.
Ik kon de trommels van Boléro prima horen. Maar de andere instrumenten waren vlak en dof. De fluiten en sopraan saxofoons klonken alsof iemand er kussens omheen had gewikkeld. De hobo en de violen waren kreunen geworden. Het leek wel alsof je als kleurenblinde door een Paul Klee voorstelling liep. Ik speelde Boléro telkens opnieuw af, in de hoop dat veel oefening de muziek weer tot leven zou brengen. Er gebeurde niets.
Het implantaat was in mijn hoofd vastgezet; het was geen slecht werkend hoorapparaat dat ik kon terugsturen. Maar het was wél een computer. Dat betekende dat, tenminste theoretisch, de effectiviteit ervan alleen werd begrensd door de vindingrijkheid van software programmeurs. Terwijl onderzoekers meer leren over de werking van het oor zijn ze continu bezig met revisies van de software van het cochleair implantaat. Gebruikers zien even reikhalzend uit naar nieuwe releases als Apple fanaten in de rij gaan staan voor de nieuwste Mac OS.
Ongeveer een jaar nadat ik het implantaat had gekregen, vroeg ik een van de ingenieurs van het apparaat hoeveel van de hardware capaciteit er eigenlijk echt in gebruik was. “Vijf procent, misschien.” Hij haalde zijn schouders op. “Hoogstens tien.”
Ik was vastbesloten om die ander 90 procent te gebruiken. Ik begon een ware kruistocht om de grenzen van de auditieve wetenschap te verkennen. Twee jaar lang trok ik aan de mouwen van wetenschappers en ingenieurs, overal in het land, mijzelf aanbiedend als proefkonijn voor hun experimenten. Ik wilde Boléro weer horen.
Helen Keller heeft de beroemde uitspraak gedaan dat, als ze moest kiezen tussen doof zijn en blind zijn, ze voor blindheid zou kiezen, want blindheid sloot haar weliswaar van voorwerpen af, maar doofheid sloot haar van mensen af. Eeuwenlang was het beste hoorapparaat een toeter, ook hoortrompet genoemd, die mensen tegen het oor aan hielden om zo geluid naar binnen te geleiden. In 1952 werd het eerste electronische hoorapparaat ontwikkeld. Het werkte door versterkt geluid in het al beschadigde oor te rammen. Echter, het apparaat (en de geavanceerdere opvolgers) konden alleen helpen als er sprake was van een hoorrest, net als een bril alleen kan helpen zolang je nog iets kan zien. Cochleaire implantaten echter, omzeilen het grootste deel van de natuurlijke gehoormechanismen. De electroden van het apparaat prikkelen direct de zenuwuiteinden in het oor die de geluidsinformatie naar de hersenen doorgeven. Omdat de mogelijkheid bestaat dat de ingreep het nog resterende gehoor kan vernietigen, wordt het gebruik van de implantaten alleen goedgekeurd voor mensen die door hoorapparaten niet meer geholpen kunnen worden. De eerste moderne cochleaire implantaten kwamen in 1982 in Australie op de markt en tegen 2004 was er bij ongeveer 82.500 mensen een implantaat ingebracht.
Toen de technici mijn cochleair implantaat activeerden in October 2001, gaven ze mij een processor zo groot als een semafoonpieper, die het geluid decodeerde en naar de spoel stuurde die magnetisch aan het implantaat onder mijn hoofdhuid vastzat. De spoel bevatte een zender die de data van de processor met ongeveer een megabit per seconde naar het implantaat stuurde. Zestien electrodes, gekruld in mijn binnenoor knipperden stroboscopisch aan- en uit om mijn gehoorzenuwen te prikkelen. De software van de processor gaf me 8 auditieve resolutiekanalen, die elk een frequentiebereik vertegenwoordigden. Hoe meer kanalen de software kan leveren, hoe beter de gebruiker onderscheid kan maken tussen geluiden van verschillende toonhoogte.
Acht kanalen is niet veel vergeleken met de capaciteit van het gewone oor, dat het equivalent van 3.500 kanalen verwerkt. Maar toch, acht werkt goed genoeg voor spraak, waarin niet erg veel toonhoogtevariatie zit. Muziek is een heel ander verhaal. Het laagste van mijn acht kanalen vangt alle frequenties tussen 250 (ongeveer de middelste C op de piano) en 494 Hertz (vlakbij de B boven de middelste C) af, waardoor het voor mij bijna onmogelijk is om onderscheid te maken tussen de elf noten in dat gebied. Elke noot binnen een bepaald kanaal klonk hetzelfde voor mij.
Daarom nam ik een upgrade in midden 2002, negen maanden na activering, een programma dat Hi-Res heette en dat mij 16 kanalen bood, de dubbele resolutie! Een audiologe plugde mijn processor in haar laptop en voerde het nieuwe programma in. Ik had ineens een scherper gehoor, zonder operatie. In theorie zou ik nu onderscheid moeten kunnen maken tussen tonen die vijf noten uit elkaar lagen in plaats van 11.
Gespannen plugde ik mijn walkman in mijn processor en zette hem aan. Boléro klonk inderdaad beter. Maar na een dag of twee realiseerde ik me dat ‘beter’nog niet goed genoeg was. De verbetering was marginaal, net alsof je in diezelfde kunstgallerij was en een spoortje roze híer-, en een beetje blauw dáár kon zien. Ik hoorde nog steeds niet de Boléro die ik me herinnerde.
Op een conferentie over CI in 2003, hoorde ik Jay Rubinstein, een chirurg en onderzoeker op de Universiteit van Washington, zeggen dat er ten minste 100 kanalen aan auditieve informatie nodig waren om van muziek te kunnen genieten. Mijn mond viel open. Geen wonder. Ik kwam zelfs niet in de buurt.
Een jaar later ontmoette ik Rubinstein op een andere conferentie en hij vertelde mij dat er misschien wel een manier was om muziek weer terug te krijgen. Hij praatte over iets dat stochastische resonantie heette; onderzoek bracht naar voren dat mijn muzikale perceptie misschien verbeterd kon worden door de opzettelijke toevoeging van ruis aan wat ik kan horen. Hij nam wat tijd om me een les in neurale fysiologie te geven. Nadat een neuron vuurt, wordt het een fractie van een seconde passief terwijl het zich weer opnieuw instelt. Gedurende die fase mist het elk signaal dat wordt aangeboden. Wanneer een electrode duizenden neuronen tegelijkertijd een dreun verkoopt, maakt dat ze allemaal passief, waardoor ze geen pulsen meer kunnen ontvangen totdat ze opnieuw ingesteld zijn. Die synchroniciteit betekent dat ik stukjes informatie mis.
Ervoor zorgen dat ze niet meer synchroon zijn, legde Rubinstein uit, zou betekenen dat ze nooit meer allemaal simultaan passief zijn. En de beste manier om ze uit de pas te krijgen is om er willekeurige electrische ruis op los te laten. Rubinstein arrangeerde een paar maanden later een demonstratie.
Een audioloog op de Universiteit van Iowa, die samenwerkte met Rubinstein, gaf me een processor waarop de stochastische-resonantie software was geladen. Het eerste wat ik hoorde was een harde woesh, de toegevoegde ruis. Het klonk als een opgevoerde electrische ventilator. Maar na ongeveer 30 seconden was het geluid weg. Ik snapte het niet. “Je hebt je eraan aangepast,” zei de technicus. Het zenuwstelsel kan wennen aan elk soort dagelijks geluid, maar het went bijzonder snel aan geluid zonder toonvariatie. Stochastische-resonantie ruis is zo vrij van betekenis dat de hersenen het binnen een paar seconden uitfilteren.
Theoretisch gesproken zou de ruis net genoeg energie aanmaken om vage details toch hoorbaar te maken. In werkelijkheid werd alles wat ik hoorde ruw en korrelig. Mijn eigen stem klonk vibrato, mechanisch en hees –zelfs een beetje schril, alsof ik continu aan het zeuren was.
We deden een paar snelle tests om mijn nieuw geprogrammeerde oor eens uit te proberen. In sommige opzichten presteerde het apparaat beter, in andere slechter – maar er was geen dramatische verbetering. De audioloog was niet verrast. Zij vertelde mij dat – in de meeste gevallen – het brein van het proefkonijn weken of zelfs maanden nodig heeft om te leren omgaan met dat extra signaal. Daarbij waren de instellingen die ze had gekozen háár inschatting van wat het beste zou werken voor iemand met mijn specifieke fysiologie. Iedereen is anders. De juiste instelling vinden is net zoiets als één specifieke kabeljauw in de Atlantische Oceaan vinden.
De universiteit leende me de processor voor een paar maanden uit. Zo gauw als ik weer in het hotel was, luisterde ik naar mijn lievelingsversie van Boléro, een opname uit 1982 van het Montreal Symphony Orkest onder leiding van Charles Dutoit. Het klonk anders, maar niet beter. Achter mijn toetsenbord zittend zuchtte ik en typte een emailtje waarin ik Rubinstein bedankte en hem aanmoedigde om vooral door te gaan met het onderzoek.
Muziek is voor zijn rijkdom en warmte afhankelijk van lage frequenties. De laagste toon van een gitaarsnaar vibreert op 83 hertz maar mijn Hi-Res software, net als de acht-kanaalmodus, zit al op 250 hertz op zijn bodem. Ik hoor wel wat als ik op een snaar tokkel, maar dat is dan niet een echt 83 hertz geluid. Hoewel de snaar op 83 hertz trilt, zijn er gedeeltes van de snaar die sneller trillen, die de hogere frequentietonen veroorzaken. Dit noemen we harmonische tonen en deze hoor ik.
De technici willen niet onder de 250 hertz gaan omdat de lage tonen in de wereld – airconditioners, motorgeruis – het spraakverstaan verstoren. Daarbij komt nog dat als je het frequentiebereik uit wilt breiden, je de resolutie moet verlagen omdat elk kanaal dan meer frequenties moet behandelen. Aangezien spraakverstaan het hoofddoel was gedurende tientallen jaren onderzoek, hebben de technici niet veel nagedacht over de verwerking van lage frequenties. Totdat Philip Loizou op het toneel verscheen.
Loizou en zijn team van postdocs op de Universiteit van Texas in Dallas zijn bezig manieren uit te puzzelen om cochleair implantaat-gebruikers toegang te verlenen tot meer lage frequenties. Een week na mijn frustrerende en onvolledige kennismaking met stochastische resonantie reisde ik naar Dallas en vroeg aan Loizou waarom de overheid hem een beurs zou geven om software te ontwikkelen die muzikale waardering verhoogt. “Muziek stuwt de geest van mensen omhoog, het helpt ze om dingen te vergeten,” zei hij tegen me met een licht Grieks accent. “Het is de bedoeling om de patient een normaal leven te laten leiden, om niets te hoeven missen.”
Loizou probeert een compromis te vinden: het vernauwen van laagfrequente kanalen en tegelijkertijd het verbreden van hogere fequentie kanalen. Maar zijn theorieën duidden slechts vaag de specifieke configuratie aan die het best zou werken. Dus probeerde hij systematisch groepen van instellingen uit, om te kijken welke de beste resultaten opleverden.
De software van het team kon alleen op een desktop-pc draaien, dus moest ik tijdens mijn bezoek aan Dallas direct aan de pc worden ingeplugd. Na een rondje testen verzekerde een postdoc me dat ze Boléro via hun software zouden laten lopen en het naar mijn processor zouden sturen via Windows Media Player.
Ik zat tweeeneenhalve dag op de computer aangesloten in een raamloos hokje, luisterend naar eindeloze reeksen van tonen. Geen enkele daarvan was muziek. Welke van de twee tonen klonk lager? Welke van de twee versies van “Zeg Roodkapje, waar ga je heen?” was meer herkenbaar? Klonk deze groep noten als een wals of meer als een mars? Het was uitputtend en zeer geconcentreerd werk – net als een oogonderzoek van twee hele dagen. Mijn antwoorden produceerden stapels data die ze urenlang analyseerden.
Veertig minuten voordat mijn taxi me terug zou brengen naar het vliegveld, sloten we de laatste test af en startte de postdoc de programma`s die hij nodig had om Boléro te laten spelen. Sommige van de lagere tonen die ik in de laatste twee dagen had gehoord, klonken rijk en warm. Ik begon hoopvol te denken aan de hobo’s en fagotten. Een gevoel van hoop en verwachting kwam in me op.
Ik wachtte terwijl de postdoc bezig was met zijn computer. En wachtte. Toen zag ik het bekende gefrustreerde gezicht van iemand die probeert Windows te laten doen wat hij wil. “Ik doe dit altijd zo.” zei hij half tegen zichzelf. Windows Media Player wilde het bestand niet spelen.
Ik stelde voor dat hij opnieuw opstartte en dan Boléro via een microfoon door te laten komen. Maar de postdoc zei dat hij dat niet meer op tijd kon doen. En een latere vlucht nemen kon niet. Ik moest terug naar San Francisco. Ik stortte in. Ik liep met gezakte schouders het gebouw uit. Wetenschappelijk gezien was mijn bezoek een enorm succes. Maar voor mij was het een mislukking. Op de vlucht naar huis, plugde ik mezelf in mijn laptop en luisterde verdrietig naar Boléro via Hi-Res. Het leek op karton eten.
Het is Juni 2005, een paar weken na mijn bezoek aan Dallas en ik ben klaar om het nog eens te proberen. Een team van technici bij Advanced Bionics, een van de drie bedrijven in de werld die bionische oren maakt, werkt aan een nieuw algoritme voor zogenaamde virtuele kanalen. Ik neem een vlucht naar hun hoofdkwartier in Los Angeles, met mijn CD speler in de hand.
Mijn implantaat heeft 16 electroden, maar de virtuele-kanalen software zal mijn hardware zich laten gedragen alsof het er 121 zijn. Door de electrische stroom die neuronen raakt tussen elke electrode te manipuleren, geeft dat de illusie van zeven nieuwe electroden tussen elk echt paar, een beetje zoals een audiotechnicus ervoor kan zorgen dat het lijkt alsof geluid tussen twee speakers lijkt te komen. Jay Rubinstein vertelde me twee jaar geleden dat er tenminste 100 kanalen nodig waren om muzek goed te horen. Ik ga nu kijken of hij gelijk heeft.
Ik zit aan de andere kant van het bureau, tegenover Gulam Emadi, een onderzoeker van Advanced Bionics. Hij en een audioloog gaan me uitrusten met de nieuwe software. Leo Litvak, die drie jaar bezig is geweest om het nieuwe programma te ontwikkelen, loopt even binnen om me te begroeten. Hij is een van die mensen waarvan men zegt: “Als Leo het niet kan, dan kan het echt niet.” En, vreemd genoeg, zou het moeilijk zijn om iemand te vinden die bescheidener is dan hij. Zijn kleren tonen hem een Orthodoxe Jood. Als hij die niet zou dragen zou hij in een kamer vol mensen niet opvallen. Litvak knikt, glimlacht, gluurt verlegen naar Emadi’s laptop en schuifelt weer naar buiten.
Op dit moment ben ik net zo zuinig met met emoties als Spock. Hi-Res was een teleursteling. Stochastische resonantie blijft een ‘misschien’. Het lage frequentie experiment in Dallas was een flop. Emadi rommelt met zijn computer en geeft me mijn processor met de nieuwe software. Ik plug hem bij mij erin, plug mijn CD-speler erin en druk op ‘Play’.
Boléro begint zachtjes en langzaam, langzaam zijn weg zoekend, zoals een briesje door de bomen. Da-da-da-dum, da-da-da-dum, dum-dum, da-da-da-dum. Ik sluit mijn ogen om me beter te concentreren, schakel elke 20 tot 30 seconden van Hi-Res naar de nieuwe software via mijn duim op een blauwe knop op mijn processor.
Oh God! De obo d’amore klinkt echt zachter en warmer. Ik adem langzaam uit, langs een rivier van geluid, wachtend op de sopraan saxofoons en de piccolos. Die komen over ongeveer zes minuten en dan pas zal ik weten of ik het echt weer terug heb.
Achteraf gesproken had ik geen beter stuk kunnen kiezen voor het testen van nieuwe software voor het implantaat. Sommige biografen hebben gesuggereerd dat Boléro’s obsessieve herhaling geworteld is in de neurologische problemen die Ravél in 1927 begon te manifesteren, een jaar voordat hij het stuk componeerde. Er wordt nog steeds over gediscussieerd of hij een vroege vorm van Alzheimer had, een beschadiging in de linker hersenhelft, of iets anders.
Maar Boléro’s obsessie, wat de oorzaak ook moge zijn, is precies juist voor mijn doofheid. Telkens weer herhaalt het thema zich, zodat ik naar specifieke details in elke cyclus kan luisteren.
Op 5:59 springen de sopraan saxofoons eruit, helder en duidelijk, in een boog over de trommel. Ik hou mijn adem in.
Op 6:39 hoor ik de piccolo`s. Voor mij is het stuk tussen 6:39 en 7:22 het meest Boléro van al, het stuk waarop ik altijd wacht. Ik concentreer me. Het klinkt…correct
Wacht even. Niet te voorbarig. Ik spoel terug naar 5:59 en schakel naar Hi-Res. Die prachtige sprong waar je hart van stilstaat, wordt een asthmatisch gejengel. Ik spoel weer terug en schakel naar de nieuwe software. En daar is het weer, die jubelende klim. Ik kan Boléro’s kracht, zijn intensiteit en passie horen. Mijn kin begint te trillen.
Ik doe mijn ogen open, vechtend tegen de tranen. “Gefeliciteerd,”zeg ik tegen Emadi. “Het is je gelukt.” En ik reik over het bureau met een absurde formaliteit en schud zijn hand.
Er is nog meer technisch werk te doen, nog meer vooruitgang te behalen maar ik ben helemaal kapot. Ik zak telkens weg en moet Emadi vragen om dingen nog eens te zeggen. Hij geeft me een doos zakdoekjes. Ik wordt overweldigd door een enorm gevoel van verrassing. Het is me gelukt. Jarenlang heb ik onderzoekers lastiggevallen en vragen gesteld. Nu heb ik 121 kanalen en kan weer muziek horen.
Die avond, op het vliegveld, zit ik murw bij de gate en luister weer naar Boléro. Het lukte me nooit om meer dan drie of vier minuten te luisteren via Hi-Res, dan verveelde ik me en zette het uit. Nu luister ik tot het eind, volg de verhaallijn, hoor weer de heilige waanzin.
Ik haal het Advanced Bionics T-shirt tevoorschijn en druk het in mijn ogen.
De volgende dagen loop ik versuft rond, luister telkens weer naar Boléro om mezelf te overtuigen dat ik het echt weer hoor. Maar Boléro is maar één stuk muziek. Jonathan Berger, hoofd van de muziekafdeling van de Univesiteit van Stanford, vertelt me in een email, “Het is niet echt interessant als je de structuur bekijkt – het is een cintinu crescendo, geen verassingen, geen subtiel spel tussen ontwikkeling en contrast.”
“Eigenlijk,” gaat hij door, “was Ravél er niet erg gelukkig mee dat zijn orchestrale studiestuk zo’n succes werd. Het stelt niets voor in vergelijking met zijn andere muziek als je kijkt naar raffinement, vernieuwing, gratie en diepte.”
Dus nu wordt het tijd om muziek met raffinement, met vernieuwing, gratie en diepte te proberen. Maar ik weet niet waar ik moet beginnen. Ik heb een deskundige nodig met eerste-klas apparatuur, een enorme muziekverzameling en het vermogen om net de juiste stukken muziek te kiezen voor mijn pas geherprogrammeerde oor. Ik zet de vraag op Craigslist – “zoek een muziekfreak”. Binnen een paar uur reageert Tom Rettig, een muziekproducent uit San Francisco.
In zijn studio speelt Rettig Ravél’s vioolconcert in F-groot af en het vioolkwartet no. 5 van Philip Glass. Ik luister zorgvuldig, schakelend tussen de oude- en de nieuwe software. Beide stukken klinken enorm veel beter met 121 kanalen. Maar wanneer Rettig muziek opzet met zang, ontdek ik dat 121 kanalen niet al mijn problemen hebben opgelost. Terwijl de crescendos in Dulce Pontes’ “Canção do Mar” harder en duidelijker klinken, hoor ik alleen maar witte ruis wanneer haar stem begint. Rettig gaat er vanuit dat eenvoudige instrumentele muziek het best voor mij werkt – stukken waar de instrumenten niet teveel overlappen – en dat fluiten en clarinetten goed lukken bij mij. Een bonte optocht van koper wil me nogal eens overweldigen en mijn oor in verwarring brengen.
En sommige muziek laat me gewoon koud. Ik kom niet door Kraftwerk’s Tour de France heen. Ik zwaai Rettig ongeduldig door. (Later vertelt een vriend me dat het niet aan mijn software ligt, Kraftwerk ís gewoon saai. Ik ga haast denken dat ik voor het eerst in mijn leven een echte smaak in muziek krijg.)
Zorgvuldig luisterend naar Boléro in Rettig’s studio, komen er andere bugs naar voren. De trommels klinken piepend –hoe kunnen trommels piepen?- en in de frenetieke tweede helft van het stuk heb ik nog steeds moeite met het onderscheiden van de instrumenten.
Nadat ik over de eerste verbazing heen ben dat ik weer muziek kan horen, ontdek ik dat het moeilijker voor me is om gewone spraak te verstaan dan voordat ik de virtuele kanalen gebruikte. Ik rapporteer dat aan Advanced Bionics en mijn klacht wordt meewarig hoofdschuddend begroet. Ik ben niet de eerste die dit zegt, vertellen ze me. Het idee van virtuele kanalen is een echte doorbraak, maar het is nog in een vroege stadium van ontwikkeling.
Maar ik twijfel er niet langer aan dat ongelofelijke dingen kunnen worden bereikt met die ongebruikte 90 procent van de harware-capaciteit van mijn implantaat. Een maand later laat onderzoek zien dat mijn vermogen om om te discrimineren tussen noten aanmerkelijk verbeterd is. Met Hi-Res kon ik pas een verschil horen als de tonen ten minste 70 Hertz uit elkaar lagen. Nu kan ik tonen horen die 30 Hertz uit elkaar liggen. Het is alsof ik van het vermogen om het verschil tussen rood en blauw te zien, ben gevorderd naar de mogelijheid om verschil te maken tussen aquamarijn en kobalt.
Mijn gehoor wordt niet langer meer begrensd door de fysieke gegevens van mijn lichaam. Terwijl de oren van mijn vrienden onvermijdelijk achteruit zullen gaan met het stijgen van de leeftijd, worden de mijne alleen maar beter.
Michael Chorost is de auteur van ”Opnieuw gebouwd: Hoe ik méér mens werd door deels computer te worden.”
Bron: WIRED Copyright: Michael Chorost en WIRED. Overname zonder toestemming niet toegestaan.
Reacties