Joodse doven werden in de oorlog dubbel gepakt
De Joodse doven die in de Tweede Wereldoorlog zijn weggevoerd, gingen rechtstreeks naar de gaskamer. Niemand kwam terug. De dovengemeenschap in Nederland raakte daardoor zijn sleutelfiguren kwijt. Dat had grote gevolgen voor de emancipatie.
Expliciete erkenning is nodig voor het leed dat de Nederlandse dovengemeenschap door de Tweede Wereldoorlog heeft geleden, vindt de Stichting Welzijn Doven Amsterdam (SWDA). Met de wegvoering van Joodse doven verdwenen de sleutelfiguren. Dat heeft ingrijpende gevolgen gehad voor alle doven in Nederland. Daarom is de stichting vast van plan een nationaal monument op te richten, dat herinnert aan deze ‘verloren geschiedenis’.
Dat de emancipatie van doven door de oorlog tientallen jaren is stilgezet, is bij weinig mensen bekend, zegt Stefan Russel, directeur van SWDA. Dat bleek anderhalve week geleden weer, op het symposium `Dovenshoah` van de stichting. De kille feiten zijn ook onbekend, zegt Russel. Hijzelf hoorde enkele jaren geleden voor het eerst dat na de oorlog niet één Joodse dove naar Nederland is teruggekeerd. ‘Hoe kan dit?’, vroeg hij zich af.
Dat weet hij inmiddels. Dove Joden werden door de nazi`s dubbel gepakt: omdat ze Joods waren en omdat ze doof waren. Ze moesten behalve een Jodenster een armband dragen waarop `Taub` stond. Bij de ingang van het concentratiekamp werden ze meteen uit de rij gepikt en naar de gaskamer gestuurd.
Oudere doven kennen deze geschiedenis wel, maar de jongere generaties niet. ‘In elke andere cultuur heb je cultuuroverdracht van ouders op kinderen. Alleen in de dovencultuur niet, omdat de meeste doven ‘horende’ ouders hebben.“ Op de doveninstituten komt het onderwerp ook niet aan bod, zegt de SWDA-directeur. Een Duitse onderzoeker, die op het symposium was, zei zelfs dat hij nooit eerder een vergelijkbaar symposium had bijgewoond. ‘Wij nemen het voortouw, ook internationaal’, concludeert Russel.
Het interview loopt via een tolk, die de gebarentaal in het Nederlands vertaalt en andersom. Aan Stefan Russels zijde zit Elly Muller-Engelsman, voorzitter van de commissie Dovenshoah. Deze commissie is vorig jaar opgezet door de SWDA. De leden – doven, horenden, Joden en niet-Joden – onderzoeken hoe de oorlogsgeschiedenis bewaard kan blijven en of het haalbaar is een monument op te richten. ‘Ik hoop dat het lukt, want deze geschiedenis mag niet worden vergeten’, zegt Muller, die de oorlog als Joods onderduikkind overleefde.
Sleutelfiguren
De doven in het vooroorlogse Nederland waren goed georganiseerd, beter dan in de decennia erna. Er waren vier doveninstituten. De ontwikkeling van de Amsterdamse dovengemeenschap staat buiten hun invloed, want in Amsterdam was nog geen instituut, zegt Stefan Russel. De verenigingen die er waren, waren niet alleen clubs voor gezelligheid en sport. ‘Het idee van solidariteit en van zelf aanpakken werd benadrukt. De dovengemeenschap had bijvoorbeeld een eigen bank. Zieken konden een uitkering krijgen, armen konden geld lenen.’
Hoe het kwam dat de Joden een voortrekkersrol hadden, weet hij niet. ‘Ik weet wel dát het zo was. In Amsterdam had je een flinke Joodse gemeenschap, dat heeft er ongetwijfeld mee te maken. Misschien zit het ook in de Joodse cultuur: vechten om te overleven.’
Na de oorlog bleek dat de dovengemeenschap deze sleutelfiguren definitief had verloren. De doven waren daarmee ook hun emancipatiekracht kwijt, zegt Russel. ‘Het kader was weg. Een groot aantal verenigingen werd opgeheven, omdat er onvoldoende mensen beschikbaar waren voor in de besturen’` Wat overbleef waren vooral gezelligheidsverenigingen.
Hechte gemeenschap
De Joodse doven werden niet alleen gemist vanwege het belangrijke werk dat zij deden. ‘Er was geen sprake van groepen, van Joden en van niet-Joden. Doven vormen een hechte gemeenschap. Of je Joods, rooms-katholiek of protestant bent, doet er niet zoveel toe. De eerste vraag is altijd: ben je doof of niet?’
Russel heeft het idee dat in de dovengemeenschap minder wordt gediscrimineerd dan daarbuiten. Zo werd de oudste dovenvereniging in Nederland, Guyot in Amsterdam (1884), opgericht door Joodse mensen. Desondanks was deze vereniging meteen al voor iedereen toegankelijk. ‘Er mocht zelfs niet over religie worden gesproken.’
Voordat de Joodse bestuurders werden weggevoerd naar Duitsland, vroegen zij hun niet-Joodse collega`s de vereniging draaiende te houden. Dat is gelukt. ‘De vereniging is eigenlijk ook een oorlogsoverlevende.’
Praten over de oorlog is voor de meeste slachtoffers moeilijk, maar voor doven is het `dubbel moeilijk`, zegt Russel. Dove onderduikkinderen begrepen vaak niet wat hen overkwam; het complete verhaal hoorden ze pas jaren later. ‘Op het symposium vertelde een man hoe hij op 9-jarige leeftijd van kinderen op school hoorde dat zijn ouders dood waren. Hij zei dat het onzin was, dat ze in Limburg woonden. Maar een docent vertelde in de les dat het verhaal wel klopte en dat zijn `ouders` zijn pleegouders waren.’
Vreemde man
Elly Muller-Engelsman (62) heeft ‘precies hetzelfde’ meegemaakt. Als ze erover praat, raakt ze geëmotioneerd. Ouders en pleegouders wisten niet hoe zij hun dove kind moesten uitleggen wat er was gebeurd, daarom lieten ze het na. ‘Dat was niet gemeen bedoeld’, benadrukt ze.
In de oorlog bracht haar vader zijn beide dochters onder bij niet-Joodse buren. Elly ging naar de buren op drie hoog, haar drie jaar oudere zus – die ook doof was – ging naar de onderburen. ‘Bij een razzia schrokken de onderburen zo, dat ze mijn zus hebben meegegeven. Ik werd niet gepakt.’
Verzetsmensen regelden voor het meisje een onderduikadres in Lisse. ‘Ik kwam bij hele lieve mensen terecht, christenen’, zegt Muller. Ze zag hen als ouders. Totdat haar vader terugkwam. Hij had van een vriend gehoord dat zijn dochter nog leefde en gezond was. De pleegouders schrokken, zij hadden gedacht dat haar ouders niet meer zouden terugkeren. Voor Muller was die eerste ontmoeting na de oorlog een vreemde ervaring. ‘Mijn vader was voor mij een vreemde man, ik kende hem niet.’
Ze ging weer bij hem wonen, in Amsterdam. Elly wist dat hij was ’teruggekomen’, maar niemand vertelde haar waarvan, wat er met haar echte moeder was gebeurd en waarom ze eerst in Lisse woonde en daarna in Amsterdam. Dat hoorde ze pas op haar twaalfde, van haar stiefmoeder. ‘Ik schrok me rot.’ Dat ze ook nog een oudere zus heeft gehad, hoorde ze toen ze al getrouwd was. Haar vader kwam op bezoek. Ze vroeg hem hoe hij en haar moeder (beiden horend) erachter waren gekomen dat ze doof was, waarop haar vader antwoordde: ‘Door jouw zus.’
Fondsen
De Stichting Welzijn Doven Amsterdam is met de gemeente Amsterdam in overleg over de mogelijkheden voor een nationaal monument. Natuurlijk is er al het monument op de Dam, maar de stichting wil expliciete erkenning voor het leed van de doven. De aangeschreven fondsen hebben nog niet geantwoord, zegt Muller. ‘We richten ons allereerst op Joodse fondsen, omdat we ook graag erkenning zien vanuit die hoek.’ De landelijke dovenvereniging staat achter het initiatief.
Het is de hoogste tijd voor erkenning, vindt Russel. Hij geeft ter illustratie een voorbeeld. Op een oude Nijverheidsschool in Amsterdam hangt een herdenkingsplaat voor de weggevoerde Joodse leerlingen. Maar daarop staat niet dat in hetzelfde gebouw een dovenschool zat, waarvan ook leerlingen zijn weggevoerd. Elly Muller heeft ook op die school gezeten.
De dovengemeenschap is de klap weer te boven gekomen, zegt Russel. De emancipatie van doven staat inmiddels weer hoog in het vaandel bij dovenorganisaties. ‘Maar er is een gat van 1945 tot ongeveer 1980.’
Bron: Nederlands Dagblad
Reacties