Aan één oor genoeg
Vijf jaar oud is ‘ie, en hij praat hard. Heel hard.
Elke zin begint hij met een indringend ‘Mámaaaa….’. Daarbij gaat de toonhoogte van zijn stem aan het eind langzaam omhoog, alsof er een vraag volgt. Zodra hij tegen me praat, wil hij dat ik hem aankijk. In acht van de tien gevallen vraagt hij halverwege een zin of ik wel naar hem luister.
Ook als ik direct naast hem sta.
En dus zit ik op een ochtend met mijn zoon bij de huisarts. Die kijkt met een lampje in zijn oren, maakt een flauw grapje over Oost-Indische doofheid en stuurt ons door naar de Poli KNO.
Daar is het binnen één minuut duidelijk.
‘Lijmoren,’ zegt de arts, alsof dat de normaalste zaak van de wereld is. ‘Hoort hij wel goed?’
‘Mámaaa….,’ roept mijn zoon die op m’n schoot zit, ‘wat zegt die meneer?’
Buisjes moet hij, mijn kleine vent. Een standaardingreep, volgens de arts. Niks om me zorgen over te maken. Maar als ik mijn kind een paar weken later op de operatietafel achterlaat, waar mensen in blauwe schorten hem met een ‘kapje met een vies luchtje’ onder narcose brengen, stromen de tranen toch over mijn wangen.
In de acht minuten dat ik in de uitslaapkamer op zoek ben naar zakdoekjes om mijn gesnotter te stoppen, wordt mijn slapende kereltje echter alweer de ruimte in gereden. Klaar.
Maar helpen doet het niet.
Hij gaat weliswaar beter articuleren, maar het volume van zijn stem blijft hoog. Heel hoog.
‘Tja,’ tettert mijn moeder tijdens ons wekelijkse bijpraat-telefoontje, ‘in onze familie praten we allemáál hard. Dat ligt aan ons enthousiasme.’ Dat laatste betwijfel ik. Volgens mij heeft het eerder iets te maken met onze oren. Zelf draag ik natuurlijk ook al een aantal jaar een hoortoestel.
Ik kreeg het ding net na de geboorte van mijn zoon. Zijn zusje, ook al zo’n pittig kind, was toen twee jaar oud. Ik moest ongelofelijk wennen aan alle geluiden die ineens op volle sterkte mijn trommelvlies bereikten: het gehuil van de pasgeborene, het schelle kinderstemmetje van zijn zus, het geluid van vallend speelgoed op een houten vloer. Wat een lawaai maakten die kinderen! Was dat normaal?
Tot overmaat van (akoestische) ramp ging ik een paar jaar later samenwonen met mijn vriend, die ook twee kinderen heeft. Plotseling denderden er dus vier schreeuwlelijkerds door het huis. Daar is geen enkel mensenoor tegen bestand. Sindsdien zet ik het volume van mijn hoortoestel regelmatig lager als we met z’n zessen thuis zijn. Of ik doe het ding gewoon uit.
Met vier kinderen heb ik aan één oor genoeg.
Op een zonnige middag maken we met z’n allen een boswandeling. Het is heerlijk stil in het woud, we horen vogeltjes en af en toe het ruisen van de wind.
Ik loop hand in hand met mijn zoon die zichtbaar van de wandeling geniet. Regelmatig vraagt hij iets over voorbijvliegende insecten of over de bomen langs het pad. In de stilte van de omringende natuur valt zijn harde stemgeluid extra op.
In de verte zien we ineens een kudde schapen tussen de bomen.
‘Mámaaa…,’ begint mijn zoon. De schapen schrikken en zetten het op een lopen. Ik sta stil en ga op mijn hurken voor mijn zoon zitten.
‘Schat,’ zeg ik, ‘waarom schreeuw je zo? Ik loop direct naast je!’
Hij kijkt me verbaasd aan.
Op volkomen normale geluidssterkte antwoordt hij: ‘Omdat jij me anders niet hoort, mama.’
Evelyne Hermans is tekstschrijver en werkt bij Berengroep. Ze woont met haar vriend en vier kinderen in Utrecht. Op Doof.nl schrijft ze columns over haar ervaringen met slechthorendheid, zowel in haar privéleven als op haar werk.
Reacties
Kei goed Eveline.
Dank je, Ben 🙂
Heel mooi
Wat een kanjer van een zoon!